e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stokpasser ritser: retsǝr (Stokkem), schuifpasser: šø̜jfpɛsǝr (Stokkem) Passer, bestaande uit een lange metalen of houten staaf waarop twee stalen punten zijn gemonteerd waarvan er minstens één verstelbaar is. In één van de punten kan soms ook een potloodstift worden gezet. Zie ook afb. 85. De stokpasser wordt vooral gebruikt om cirkels en segmenten met zeer grote straal af te schrijven. [N 33, 252k; N 33, 264; N 64, 81c; N 66, 2c] II-11
stokschaar, bankschaar bankscheer: baŋkšīr (Stokkem) Handschaar voor plaatmetaal waarvan het uiteinde van één tangbeen haaks is omgebogen zodat dit in de bankschroef kan worden geklemd of in een gat in de baan van het aambeeld kan worden geplaatst. Op deze wijze kan meer kracht worden gezet bij het knippen van zwaardere plaatsoorten. Zie ook afb. 140. De informant uit L 329 kende twee uitvoeringen van deze schaar die alleen in grootte van elkaar verschilden. Vgl. de woordtypen grote en kleine plaatscheer. [N 33, 265; N 33, 290; N 64, 3a; N 66, 4a;] II-11
stola stola (lat.): stola. (Stokkem), stool (<lat.): stool (Stokkem) De stola, de stool. [N 96B (1989)] || stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)] III-1-3, III-3-3
stolp kaasstolp: kis-støͅl(ə)p (Stokkem) kaasstolp [N 20 (zj)] III-2-1
stolp over een heiligenbeeld stolp: stölp (Stokkem) Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)] III-3-3
stomphoorns brokkelhoorns: brø̄kǝløreŋǝ (Stokkem) Afgebrokkelde of slecht ontwikkelde hoorns. [N 3A, 106c] I-11
stoofkarbonade vlaamse karbonade: stoofvlees  vlaams karbonade (Stokkem) gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] III-2-3
stoofvlees, zuurvlees stoofvlees: stā(f)vlēͅi̯s (Stokkem), štā(f)vlēͅi̯s (Stokkem) Gemarineerd rundvlees, bereid met azijn, olie en kruiden (bufflamood, zoerbrèùtje?) [N 16 (1962)] III-2-3
stoot stootje: stystšǝ (Stokkem) Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.] II-11
stootring as: as (Stokkem) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13