22855 |
tijger |
tijger:
tieger (L423p Stokkem),
tīeger (L423p Stokkem)
|
Tijger. [Willems (1885)]
III-3-2
|
27253 |
timmerman |
schrijnenwerker:
šrīnǝwęrǝkǝr (L423p Stokkem)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
24255 |
tochtig |
rits:
rēts (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem),
ritsig:
retsex (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem),
tochtig:
tøxtex (L423p Stokkem),
tø̜xtex (L423p Stokkem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
21565 |
toegangsprijs |
inkom:
də enkom (L423p Stokkem)
|
De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
vaart:
vārt (L423p Stokkem)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|
19663 |
toilet |
huisje:
(h)y(3)̄skə (L423p Stokkem),
(h)ø͂ͅi̯skə (L423p Stokkem),
ø͂ͅi̯skə (L423p Stokkem),
schijthuis:
šītəs (L423p Stokkem)
|
wc || wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
33594 |
tomaat |
tomaat:
temat (L423p Stokkem),
təmatə (L423p Stokkem)
|
tomaat || tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19542 |
tondeldoos |
smeuldoos:
šmø͂ͅldūs (L423p Stokkem)
|
tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
22658 |
toneelspel |
komedie:
kemèèdie (L423p Stokkem)
|
Toneel.
III-3-2
|
34588 |
toot |
tompen:
tompǝ (L423p Stokkem)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|