34169 |
uitgeteld zijn |
uitgedragen zijn:
(de koe is) ūtgǝdrāgǝ (L423p Stokkem)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
uitkaaien:
u:tkɛijə (L423p Stokkem)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
31285 |
uitgloeien |
uitgloeien:
ūt˲glø̜jǝ (L423p Stokkem)
|
Een bewerking die door de koperslager wordt uitgevoerd tussen de koude bewerkingen van het metaal met behulp van de diverse hamers en ander gereedschap. Bij het uitgloeien wordt het koper verhit om het weer zijn oorspronkelijke zachtheid en smeedbaarheid terug te geven. [N 66, 29]
II-11
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ūtkomǝ (L423p Stokkem)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
32482 |
uitschieten |
de wissen krijgen katjes:
dǝ wesǝ krigǝ kɛtjǝs (L423p Stokkem),
uitlopen:
ūǝtlawpǝ (L423p Stokkem),
ǫwtlǭpǝ (L423p Stokkem)
|
De in bundels gebonden, gesorteerde grauwe wissen worden in het najaar met de onderzijde in water of in een modderige greppel gezet. Het ɛuitschietenɛ is het in het voorjaar uitlopen van twijgen op de geplante bussels. Het uitschieten zorgt ervoor dat de schors van de wis los gaat en eenvoudig verwijderd kan worden. De uitloper zelf wordt in Neeritter (L 321) scheut (šø̄t) genoemd.' [N 40, 25]
II-12
|
25770 |
uitslaan |
uittekenen:
ūttęjkǝnǝ (L423p Stokkem),
uitzetten:
ūt˲zętǝ (L423p Stokkem)
|
Een onderdeel van een werkstuk in volle grootte op papier uittekenen. Zie ook het lemma "uitslaan" in Wld II.9, pag. 103. [N 64, 91; N 66, 27]
II-11
|
34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
bręnjex (L423p Stokkem)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling van het allerheiligste:
oetstelling van het allerheiligste (L423p Stokkem),
uitstelling van onze heer:
oetstelling van os hieer (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23424 |
uitstallingstroon |
troon:
troen (L423p Stokkem)
|
De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31530 |
uittanden |
uitbekken:
ūt˱bɛkǝ (L423p Stokkem),
uittanden:
ūttanǝ (L423p Stokkem)
|
Een zinken of koperen plaat van een getande rand voorzien. [N 64, 96; N 66, 33c]
II-11
|