e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokkem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlaamse gaai markolf: merkof (Stokkem) vlaamse gaai III-4-1
vlak, gelijk even: effe (Stokkem), gelijk: gelieëk (Stokkem), glad: glaad (Stokkem), vlak: vlaak (Stokkem) glad, gelijk, vlak || vlak III-4-4
vlakplaat richtplaat: rexplāt (Stokkem) Vlakke, gietijzeren plaat die wordt gebruikt om de vlakheid van een werkstuk te controleren. Het werkstuk wordt daartoe over de met olie en een kleurstof ingesmeerde vlakplaat bewogen. De hoge plekken van het werkstuk worden zo met kleurstof gemerkt en kunnen vervolgens met het schraapstaal worden verwijderd. Zie ook afb. 206. [N 33, 344; N 64, 30b; N 66, 11b] II-11
vlechten van de bodem bodem korven: bōjǝm kø̜rǝvǝ (Stokkem), inwerken van de bodem: enwę ̝rǝkǝ van dǝ bōjǝm (Stokkem), kruis openbreken en volmaken: krȳs˱ ōpǝbrēkǝ ęn vǫlmākǝ (Stokkem) Het vlechten van de bodem, waarbij de tenen tussen de bodemstekken door worden gehaald. Zie ook afb. 271. [N 40, 47; monogr.] II-12
vlechten van het binnendeksel vitsen: fetsǝ (Stokkem) Het aanelkaar vlechten van de stekken van het binnendeksel. [N 40, 90] II-12
vlechthoepel reep: ręjp (Stokkem) De hoepel die de rechtopstaande wissen voorlopig bijelkaar houdt. Het omdoen van de hoepel wordt in Neeritter (L 321) bijeenbinden (bęjęjnbenjǝ) genoemd. [N 40, 53] II-12
vlechttwijgen wissen: wesǝ (Stokkem) De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.] II-9
vlechtwerk van de wand luiksel: lūksǝl (Stokkem) Het vlechtwerk van de zijkant, boven de onderste rand. Het woordtype sleeuwgang uit Maastricht (Q 95) is een benaming voor het maken van grof vlechtwerk. Zie ook het woordtype sleeuwen in het lemma ɛmanden makenɛ.' [N 40, 63] II-12
vleermuis vleermuis: vlaermoeës (Stokkem) vleermuis III-4-2
vlees vlees: vleis (Stokkem) vleesch [ZND 07 (1924)] III-2-3