20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitkaas:
flø͂ͅu̯tki.s (L423p Stokkem),
platte kaas:
platə ki.s (L423p Stokkem)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯n[klee] (L423p Stokkem),
wilde klee:
weljǝ [klee] (L423p Stokkem)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kabots (L423p Stokkem),
kebots (L423p Stokkem),
kəbotsə (L423p Stokkem),
wit moes:
wet mōs (L423p Stokkem)
|
[Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool
I-7
|
24574 |
witte waterlelie |
dotterbloem:
-
dotterbloom (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem),
pompenblad:
pômpeblaad (L423p Stokkem),
waterlelie:
-
waterlelie (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem)
|
waterlelie || witte waterlelie [DC 49a (1974)]
III-4-3
|
32488 |
witte wis |
gestroopte:
gǝstrø̜jp˱dǝ (L423p Stokkem)
|
De van zijn schors ontdane wis die hierdoor wit van kleur wordt. [N 40, add.; monogr.]
II-12
|
32489 |
witte wissen drogen |
bleken:
blęjkǝ (L423p Stokkem),
drogen:
drȳgǝ (L423p Stokkem)
|
De geschilde wissen in de buitenlucht drogen. [N 40, 31]
II-12
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wek (L423p Stokkem),
wèk (L423p Stokkem, ...
L423p Stokkem)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || mik || wit tarwebrood
III-2-3
|
18867 |
woede |
gift:
guf (L423p Stokkem)
|
woede
III-1-4
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (L423p Stokkem)
|
woensdag
III-4-4
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (L423p Stokkem)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|