23859 |
zandfiguren bij de processie |
zandtapijt(en):
zandtapijte (L423p Stokkem)
|
De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22697 |
zang |
zang:
zang (L423p Stokkem),
zank (L423p Stokkem)
|
Zang. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (L423p Stokkem)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
liester (L423p Stokkem)
|
lijster
III-4-1
|
23614 |
zedenpreek |
zedenpreek:
zēdəprɛ̄k (L423p Stokkem)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19560 |
zeef |
zeef:
zēf (L423p Stokkem)
|
zeef in het algemeen [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
zeef:
zīǝ.f (L423p Stokkem)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
19472 |
zeemlap |
leren lap:
lēͅrəlap (L423p Stokkem)
|
zeemvel
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
luter:
ly(3)̄tər (L423p Stokkem)
|
zeepsop
III-2-1
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
varkensaardappelen:
vęrkǝsē.rpǝl (L423p Stokkem)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|