e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stokkem

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was blauwen blauwselen: bleͅi̯tsələ (Stokkem) was bleken met blauwsel III-2-1
de was bleken bleken: bleͅi̯kə (Stokkem) bleken III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: dri.vǝ (Stokkem), leiden: lęi̯.ǝ (Stokkem) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
de zondag inluiden zondag luiden: zondig loeje (Stokkem) Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)] III-3-3
dekbare vaars vaars: vē̜i̯rs (Stokkem) Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21] I-11
deken deken: deke (Stokkem) Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] III-3-3
dekenaat dekenaat (<fr.): dekenaat (Stokkem) Een dekenaat. [N 96D (1989)] III-3-3
dekken dekken: dękǝ (Stokkem), springen: spręŋǝ (Stokkem), sprɛŋǝ (Stokkem) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] I-11, I-12
deklatten keperen: kēpǝrǝ (Stokkem), kepers: kēpǝrs (Stokkem) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Stokkem) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1