22484 |
een cadeau geven |
schenken:
schenken (L423p Stokkem)
|
Schenken. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜.i̯ (L423p Stokkem),
ęi̯. (L423p Stokkem),
ẽ̜.i̯ (Q284a Stokkem)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
schellen:
šęlǝ (L423p Stokkem)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
doorkijken:
dorkikǝ (L423p Stokkem)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
23950 |
een gelofte doen |
een belofte doen:
en belofte doen (L423p Stokkem)
|
Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34523 |
een haan snijden |
snijden:
šnei̯ǝ (L423p Stokkem)
|
Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.]
I-12
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
e kreujske geeve (L423p Stokkem)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruisje maken:
kreujske make (L423p Stokkem)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kreujske make (L423p Stokkem)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
paar sjoon (L423p Stokkem)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|