22949 |
fuik add. |
trom:
trôm (L423p Stokkem)
|
Visfuik (tromvormig).
III-3-2
|
19094 |
futloze jongen |
flap:
flap (L423p Stokkem),
labbes:
daz ənə la.bəs (L423p Stokkem),
wuiles:
wuiləs (L423p Stokkem)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
schoengaatje:
sjoongèètsjes (L423p Stokkem)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26073 |
galerij |
galderij:
galdǝrej (L423p Stokkem)
|
Het kleine platform of bordes boven aan de molentrap. De galerij is niet bij alle standerdmolens aanwezig. Zie ook afb. 22 en 66. [N O, 48l; Sche 18]
II-3
|
23265 |
galmgaten |
galmgaten:
galmgater (L423p Stokkem)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33849 |
galopperen |
(een) viervoetige:
vērvø̄tegǝ (L423p Stokkem)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
ere:
ēͅrə (L423p Stokkem),
gang:
gaŋk (L423p Stokkem)
|
gang
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gans (L423p Stokkem),
gau̯.s (L423p Stokkem),
gau̯s (L423p Stokkem)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
28847 |
garen |
garen:
gārǝ (L423p Stokkem)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
31462 |
garneerhamer |
garneerhamer:
gǝrnērāmǝr (L423p Stokkem)
|
Hamer met vlakke kop en dwars op de steel geplaatste pen die wordt gebruikt bij het aanbrengen van versieringen op metalen werkstukken. Zie ook afb. 159. Volgens Van Houcke (pag. 304) wordt de garneerhamer ook gebruikt bij "het in elkander zetten der verschillende stukken, die het voorwerp moeten uitmaken". [N 64, 39d; N 66, 6d]
II-11
|