21126 |
papier |
papier:
papier opfommelen (P056p Stokrooie)
|
papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
ich hep menne paraplie in ne stâse lotte steun (P056p Stokrooie),
’n pareplie (P056p Stokrooie)
|
paraplu [ZND 40 (1942)] || Paraplu. Ik heb mijn paraplu in het station laten staan. [ZND 46 (1946)]
III-1-3
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōͅ.rə (P056p Stokrooie)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23283 |
parochie |
parochie:
`dorp`
z. toel. (P056p Stokrooie)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23231 |
pasen |
pasen:
n late posschen (P056p Stokrooie)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchtere mutten:
nextǝrǝ metǝ (P056p Stokrooie)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
18183 |
passen |
passen:
pāsə (P056p Stokrooie),
pāsǝ (P056p Stokrooie)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)]
II-7, III-1-3
|
24223 |
patrijs |
patrijs:
vdBerg; omgesp.
pətrēͅs (P056p Stokrooie)
|
patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
23284 |
patroonheilige, kerkpatroon |
patroon (<fr.):
heilige (m)
`n patroen (P056p Stokrooie)
|
Een patroon: uitspraak. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23285 |
paus |
paus:
de paus (P056p Stokrooie)
|
De paus. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|