26505 |
speelman, klapspaan |
speelman:
spēǝlman (P056p Stokrooie)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (P056p Stokrooie)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (P056p Stokrooie, ...
P056p Stokrooie)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20165 |
spenen |
spenen:
spēǝnǝ (P056p Stokrooie)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
24247 |
sperwer |
sperwer:
vdBerg; omgesp.
spɛləvər (P056p Stokrooie)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spęi̯ (P056p Stokrooie),
spieën/spijen:
spęjǝ(n) (P056p Stokrooie)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Spieën waarmee de noten van de steenbus worden vastgezet. Zie ook afb. 78. [Vds 121; Jan 132; Coe 107; N O, 16e; N O, 16f]
I-3, II-3
|
21373 |
spijbelen |
haagschool:
ha:chscho.l (P056p Stokrooie),
haagschool (P056p Stokrooie)
|
Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)]
III-3-1
|
31953 |
spijkeren |
nagelen:
nęxǝlǝ (P056p Stokrooie)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
20121 |
spinnen |
ronken:
roͅŋkə (P056p Stokrooie),
spinnen:
speͅnə (P056p Stokrooie)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
18088 |
spit |
geschot:
geschoot (P056p Stokrooie)
|
een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|