| 19327 |
stijfkop |
ezel:
ook materiaal znd 28, 31
ezel (P056p Stokrooie)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
steͅi̯fsəl (P056p Stokrooie)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
| 19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stijfsel (P056p Stokrooie)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
| 33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibē.gǝls (P056p Stokrooie)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
| 28975 |
stiksteek |
stiksteek:
stiksteek (P056p Stokrooie)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
| 34018 |
stilstaan |
hou:
hǫu̯ (P056p Stokrooie),
ju(j):
jȳ (P056p Stokrooie)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
| 31693 |
stobbe |
poest:
pǫs (P056p Stokrooie)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
| 19503 |
stofdoek |
stofvod:
stēp˃voͅt (P056p Stokrooie)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
| 34577 |
stootring |
as:
a.s (P056p Stokrooie)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
| 33062 |
stoppeleinde van de schoof |
kont:
kǫ.nt (P056p Stokrooie)
|
De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|