e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P056p plaats=Stokrooie

Overzicht

Gevonden: 1858
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geelzucht geel verf: geelverf (Stokrooie) de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] III-1-2
geen ... waard geen cent waard: geen cent weerd (Stokrooie) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geen rust hebben geen rust hebben: hé hit gien rest (Stokrooie) hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)] III-1-4
geerakker geerhoek: gīrhok (Stokrooie), spie/spij: spęi̯ (Stokrooie) Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1
geeuwen gapen: gâpen (Stokrooie) geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)] III-1-2
gehakt gekapt vlees: gekapt vliesch (Stokrooie) gehakt vlees [ZND 35 (1941)] III-2-3
geheel afgeschoren wolvacht roof: rūf (Stokrooie) De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.] I-12
gehemelte gehemelte: gehimelte (Stokrooie) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
geknotte wilg sonk: sink (Stokrooie, ... ) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] III-4-3
gekruld haar gekruld haar: gekrolde hoar (Stokrooie) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1