20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
aderdom (P056p Stokrooie)
|
ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)]
III-2-2
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (P056p Stokrooie)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegganger:
ook materiaal znd 30, 4
leegganger (P056p Stokrooie)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30861 |
leest |
leest:
lęjst (P056p Stokrooie)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
een lièf (P056p Stokrooie)
|
Leeuw. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
schaapmuiltje:
-
schaapmuiltjes (P056p Stokrooie)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
21553 |
lei |
lei:
’n lei (P056p Stokrooie)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
leiden:
lēǝn (P056p Stokrooie)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
bosieletje:
-
boschieletje (P056p Stokrooie)
|
lelietje-van-dalen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
33786 |
lendenen en kuil |
miltkuil(en):
melkǫu̯l (P056p Stokrooie)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|