e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

Gevonden: 2172

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
[jasje] jas: jas (Stramproy) Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)] III-1-3
aan flarden zo kapot dat er franjelen langs hangen: zien klejer wore zöe kepot det er de fraanjele langs honge (Stramproy) Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)] III-1-3
aandraaien aandraaien: āndrɛ̄jǝ (Stramproy) Met de vingers de draden van de nieuwe ketting vastdraaien aan de restjes van de vorige ketting in kam en riet. [N 39, 78a] II-7
aankloppen aanhouwen: ānhǫwǝ (Stramproy) Het vlechtwerk met een slagijzer aanslaan, waardoor het een mooi aaneensluitend geheel wordt. In Stokkem (L 423) noemde men dit soort vlechtwerk geklopt werk (gǝklǫpt węrǝk). [N 40, 58; N 40, 118] II-12
aanladen toemalen: tumālǝ (Stramproy) Het toegeplakt raken van het scherpsel van de molenstenen als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaangeladen, toegemalenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Coe 147; Grof 173] II-3
aanmalen aanmalen: ānmālǝ (Stramproy) Met een nieuwe of pas gescherpte molensteen beginnen te malen. In P 51 bracht men daarbij een hoeveelheid zemelen als eerste ø̄maalgoedø̄ tussen de stenen. Men noemde dit: een beetje zemelen tussenbrengen (ǝ betskǝ zēmǝlǝ tøsǝbreŋǝ). Zie ook het lemma ɛin het gemaal brengenɛ.' [N O, 36h; Vds 163; Jan 263; Coe 203; N O, 34q; monogr.] II-3
aanpunten van rechtopstaande wissen spits maken: spits maken (Stramproy) Met een mandenmakersmes het uiteinde van de wis aanpunten. Op deze wijze kan de wis gemakkelijker in de bodem gestoken worden. [N 40, 43] II-12
aanrijgkoorden langertouwen: lęŋǝrtǫwǝ (Stramproy) De koorden die men van het weefsel met roede aan het begin naar de aanrijgstok, de roede in de doekboom, spant. [N 39, 88] II-7
aanrijgstok roede: rōj (Stramproy) De roede die past in de boomgleuf van de doekboom. [N 39, 89] II-7
aanslaan aanklatsen: anklatsǝ (Stramproy), aanslaan met de lade: onslǭn męt dǝ lāj (Stramproy) Met de rietkam van de weeflade de ingeschoten inslagdraad tegen het weefsel slaan, zodat alles behoorlijk aansluit. [N 39, 112a] II-7