e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

Gevonden: 2172
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linde linde: linje mv (Stramproy) lindeboom III-4-3
linkerkant van het paard binnenhand: benenhantj (Stramproy) Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10] I-9
lip lip: lup (Stramproy, ... ), løp (Stramproy) lip [DC 01 (1931)], [RND] III-1-1
lisdodde duivelskauw: -  duvelskouw(e) (Stramproy), lis: van een zeer grove soort worden stoelzittingen gevlochten, dus niet van biezen  laisse (Stramproy) lisdodde [DC 13 (1945)] III-4-3
litteken lijkteken: līēkteike (Stramproy) Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] III-1-2
loenje kordeelsriem: kǝrdiǝlsrēm (Stramproy) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
lof lof: ət loͅf (Stramproy) het lof [RND] III-3-3
lomp paard karhengst: kɛrheŋst (Stramproy) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
loof loof: louf (Stramproy) loof III-4-3
loper loper: loper (Stramproy), lø̜̄jpǝr (Stramproy), lø̜jpǝr (Stramproy) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3