e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mandenmakersschaar mandenscheer: manjǝšēr (Stramproy), snoeischeer: snujšīǝr (Stramproy) Schaar waarmee de mandenmaker de wissen op maat knipt en de uiteinden van de bodemstekken afknipt. Zie ook afb. 267. [N 40, 41; monogr.] II-12
mandijzer wissenblok: wesǝblǫk (Stramproy) De ijzeren of loden schijf die bij het vlechten in de mandbodem ligt, zodat de mand niet schuift of omvalt. Zie ook afb. 276. In Weert (L 289) werd de mand met pennen (pęnǝ) vastgezet. [N 40, 65] II-12
manen manen: mānǝ (Stramproy) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
manenschurft fistel: festǝl (Stramproy) Steeds terugkerende verzwering of verettering, in de maanstapel en in de oren, te wijten aan een te warme, bedompte stal en onvoldoende huidverzorging. Door schuren en wrijven onststaan kale of bloedige verdikkingen waarop korsten komen. [N 8, 90t] I-9
manenstrang manenstrang: mānǝstraŋk (Stramproy) Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25] I-9
mannelijk kalf varkalf: vɛr[kalf] (Stramproy) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk schaap bok: bok (Stramproy), bõk (Stramproy), schaapsbok: šǭpsbok (Stramproy), schapenbok: sǭpǝbok (Stramproy) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke eend wielder: wildǝr (Stramproy) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
mannelijke geit bok: buq (Stramproy), geitenbok: gęi̯tǝbok (Stramproy) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke meikever mulder: mölder (Stramproy), schoenmaker: sjoemaiker (zonder stof) (Stramproy) meikever, met veel wit stof [DC 18 (1950)] III-4-2