19760 |
regulateur |
regulateur:
rēgǝlatø̄r (L318p Stramproy)
|
Toestel dat de loper bij grotere draaisnelheid automatisch doet zakken. Belangrijkste onderdelen van de regulateur zijn in het algemeen twee stalen bollen die ieder hangend aan een arm zich onder invloed van de middelpuntvliedende kracht naar buiten willen bewegen. De einden van de armen zijn via twee stangen verbonden met een schuifstuk om de regulateur-as. Wanneer het toerental oploopt en de kogels dus naar buiten bewegen, nemen ze het schuifstuk mee omhoog of bewegen het juist naar beneden al naar gelang de constructie. Aan dit meedraaiende schuifstuk is een stilstaande ring bevestigd die mee op en neer beweegt. Hieraan is weer een hefboom verbonden die via diverse stangen de pasbalk op en neer beweegt en dus de steen meer of minder omhoog of omlaag brengt (Wiesner, pag. 106). [N O, 35g]
II-3
|
20559 |
rest in het glas |
klatsje:
kletske (L318p Stramproy)
|
restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24230 |
restant vogels |
jonge spreeuw:
jòng sprieuw (L318p Stramproy)
|
jong van de spreeuw [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
tam:
taam (L318p Stramproy)
|
tam [DC 19 (1951)]
III-4-2
|
32583 |
riek, mestriek |
riek:
rēk (L318p Stramproy
[(vier of vijf)]
)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
24512 |
riet |
poezen:
de pluimen
poe:ze (L318p Stramproy),
riet:
-
reet (L318p Stramproy)
|
riet [DC 25 (1954)]
III-4-3
|
29247 |
riet van negen |
negende kam:
nēgǝndǝ kam (L318p Stramproy)
|
Een rietkam met negen rietstaven per cm. [N 39, 82]
II-7
|
29243 |
riet van zes |
zesde kam:
zęšdǝ kam (L318p Stramproy)
|
Een rietkam met zes rietstaven per cm. [N 39, 82]
II-7
|
29244 |
riet van zes en een halve |
de zes en een halve:
dǝ zęš ɛn ǝn halvǝ (L318p Stramproy)
|
Een rietkam met zes en een halve rietstaaf per cm. [N 39, 82]
II-7
|
29245 |
riet van zeven |
de zevende:
dǝ zēvǝndjǝ (L318p Stramproy)
|
Een rietkam met zeven rietstaven per cm. [N 39, 82]
II-7
|