| 26315 |
binnenreep, binnenketting |
binnenreep:
benǝnriǝp (L318p Stramproy)
|
De luireep waarmee de zakken, binnen de windmolen, worden opgetrokken en neergelaten. Zie ook afb. 65. [N O, 25c]
II-3
|
| 26139 |
binnenroede |
binnenborst:
binnenborst (L318p Stramproy)
|
De roede die zich het dichtst bij de molenromp bevindt. [N O, 1b; N O, 6c]
II-3
|
| 26057 |
binnentrap |
binnentrap:
binnentrap (L318p Stramproy),
trap:
trap (L318p Stramproy)
|
De trap die de verdiepingen in de molen verbindt. [N O, 49c; Sche 17]
II-3
|
| 33936 |
bit |
gebit:
gebēt (L318p Stramproy)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
| 33937 |
bitstang |
stang:
staŋ (L318p Stramproy)
|
De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42]
I-10
|
| 32972 |
blad, bladeren van een plant |
blaadje:
blętjǝ (L318p Stramproy),
blad:
blāt (L318p Stramproy),
blader:
blāi̯ǝr (L318p Stramproy)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
| 24473 |
blauwe bosbes |
molsbeer:
molsbeere (L318p Stramproy),
-
molsbeer (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy),
wolsbeer:
-
wolsbee:r (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy),
wolsbeer (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
| 33808 |
blauwe en bruine schimmel |
blauwschimmel:
blau̯šømǝl (L318p Stramproy),
bruinschimmel:
brunšømǝl (L318p Stramproy)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|
| 24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
dikke vlieg:
dikke vleech (L318p Stramproy)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
| 17691 |
blazen |
blazen:
blaozen (L318p Stramproy)
|
blazen [DC 37 (1964)]
III-1-1
|