25804 |
schuimlepel |
gistlepels:
gęslēpǝls (L318p Stramproy),
schuimspaan:
šȳmspǭn (L318p Stramproy)
|
Een grote lepel met gaatjes waarmee de gist wordt afgeschuimd. Zie afb. 12. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat de schuimlepel ook werd gebruikt om gist aan te zetten. Zie daarom ook het lemma ''gistlepel''. Volgens de zegsman uit Q 95 was de schuimlepel gemaakt van rood koper. [N 35, 64; monogr.]
II-2
|
19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
sjuumspaon (L318p Stramproy)
|
schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26159 |
schuin |
gevleugeld:
gǝvlø̄gǝlt (L318p Stramproy)
|
Schuin, gezegd van het hekken. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛzeegɛ.' [N O, 2n]
II-3
|
31769 |
schulpzaag |
schurpzeeg:
šø̜rǝp˲zɛ̄x (L318p Stramproy
[(spanzaag met breed blad en fijne schuine tandjes)]
)
|
Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.]
II-12
|
18102 |
schurft |
rui:
ruu̯ (L318p Stramproy)
|
Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.]
I-11
|
22824 |
schutter |
schutter:
sjötər (L318p Stramproy)
|
schutter [RND]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šø̄r (L318p Stramproy)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19869 |
schuurmiddel |
zand:
zantj (L318p Stramproy)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33416 |
schuurpoort |
schuurdeur:
sxȳrdø̄r (L318p Stramproy)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19778 |
sering |
kaneeltje:
kenieël=kaneel, ue¨=zoals in miee¨(meer) en ...
kenieëlkes (L318p Stramproy),
kenieël=kaneel, ue¨=zoals in miee¨(meer) en ... Maar zie De Vaan.
kenieëlkes (L318p Stramproy),
nageltjes:
sering
negelkes (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy)
|
[DC 17 (1949)]sering [DC 17 (1949)]
I-7, III-4-3
|