e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steenband band: banjt (Stramproy) De ijzeren band om de loper. In sommige molens zijn aan de steenband de meeljagers bevestigd. Volgens de invuller uit l 246a werd ook rondom de ligger een ijzeren band geplaatst. [N O, 18r; Jan 164; Coe 149; Grof 177; A 42A, add.] II-3
steenbed steenvloer: stęjnvlūr (Stramproy) In het algemeen de vloer waarop de ligger rust. [N O, 27b; N O,18u] II-3
steenbedbalk steenbalk: stęjnbalǝk (Stramproy) De horizontale balk in het stormeinde ter hoogte van de steenzolder. Zie ook afb. 14 en 18. [N O, 44d] II-3
steenboog beugels: bø̄gǝls (Stramproy) De uit twee gebogen ijzeren armen bestaande steenboog aan de kraanarm van de steenkraan, waarmee de molensteen gegrepen wordt. Aan het uiteinde van elke arm bevinden zich de steenogen die met behulp van pinnen in de kraangaten van de molensteen bevestigd kunnen worden. Zie ook afb. 86. [N O, 20d; Vds 204; Jan 182; Coe 165; Grof 198] II-3
steenbus bus: bø̜s (Stramproy) De van hout of metaal vervaardigde bus in het midden van de ligger waarin de hals van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) draait. In de zeskantige bussen bevinden zich drie houten of metalen noten die met spieën bijgespied kunnen worden. Bovendien hebben zij drie vetgaten die met stukken zak en vet worden volgestopt teneinde de hals te smeren. Zie ook afb. 78. De bus was in l 362 vervaardigd uit hout van appelbomen. [N O, 16e; Vds 119; Jan 129; Coe 105; Grof 125; A 42A, 23; N O, 16c; N D, 20] II-3
steenbusgat kropgat: krǫp˲gāt (Stramproy) Het gat in de ligger waarin de steenbus wordt bevestigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenbusɛ.' [N O, 18p] II-3
steenkraan kraan: krān (Stramproy) Hefboominstallatie om molenstenen op te heffen en te verplaatsen. De steenkraan bestaat uit een verticale, draaibare stijl met bovenaan een horizontale balk. Door deze dwarsbalk is een grote schroef bevestigd die met een moer op- en neergedraaid kan worden. Aan de schroef hangen twee gebogen ijzers of beugels die aan het uiteinde een ringvormig oog hebben. Om een steen aan de kraan vast te maken steekt men pinnen door deze ogen in de kraangaten van de stenen. Zie ook afb. 86. Het woordtype halve maan (Q 160) is terug te voeren op het feit dat de twee steenbeugels samen de vorm hebben van een halve maan. [N O, 20a; Vds 200; Jan 179; Coe 162; Grof 195; A 42A, 30] II-3
steenkuip kuip: kūp (Stramproy), (mv)  kūpǝ (Stramproy), steenkuip: steenkuip (Stramproy) De houten of eventueel metalen kuip om de molenstenen heen die verhindert dat het meel verstuift. De kuip rust op een houten voet, het ringhout, en wordt aan de bovenzijde afgedekt met een uit één of meer delen bestaand deksel. Zie ook afb. 81 en 82. De meervoudige opgaven wijzen er waarschijnlijk op dat de kuip in die plaatsen uit verschillende segmenten bestaat. Zie ook het lemma ɛkuipstukkenɛ.' [N O, 19a; A 42A, 36; N D, 13; Sche 50; Vds 144; Jan 151; Coe 132; Grof 153; monogr.; N D, 33 add.] II-3
steenlijsten steenbalken: stęjnbalǝkǝ (Stramproy) De twee horizontale balken ter hoogte van de steenzolder in het midden van de zijweg van de molenkast. Ze lopen evenwijdig met de daklijsten boven en de waterlijsten onder. De steenlijsten rusten in het midden op de uiteinden van de steenbalk. Zie ook afb. 14. [N O, 43d] II-3
steenspie steenbouten: stęjnbǫwtǝ (Stramproy) De wiggen die men bij het ophijsen door middel van de steenreep tussen de molenstenen schuift. Zie ook afb. 87 en de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20f; Jan 187] II-3