| 26017 |
borstnaald |
naald:
nǭltj (L318p Stramproy)
|
De balk die loodrecht door het midden van het stormeinde is bevestigd. Zie ook afb. 14. [N O, 44b; A 42A, 86 add.]
II-3
|
| 33969 |
borstriem |
borstband:
bǫrst˱bant (L318p Stramproy),
trekband:
tręk˱banjtj (L318p Stramproy)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
| 18400 |
borstrok |
borstrok:
nog maar zeer zelden gedragen
borsrok (L318p Stramproy)
|
Borstrok. Is in uw dialect een algemeen woord bekend voor borstrok? Bedoeld wordt het warme kledingstuk dat over het hemd wordt gedragen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
| 18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstrok:
borsrok (L318p Stramproy)
|
Mannenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
| 33968 |
borsttuig |
borstgetuig:
bǫrst˲gǝtȳx (L318p Stramproy)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
| 33713 |
bos |
bos:
bǫs (L318p Stramproy)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (L318p Stramproy)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
| 33771 |
bosje haren aan de bovenlip |
snor:
snǫr (L318p Stramproy)
|
Voelharen aan de bovenlip. [N 8, 24]
I-9
|
| 25749 |
bostel |
zood:
zø̄t (L318p Stramproy)
|
De uitgeloogde, niet opgeloste bestanddelen die in de beslag- of klaringskuip achterblijven. [N 35, 48; monogr.]
II-2
|
| 25750 |
bostel lossen |
(de kuip) leegmaken:
lɛ̄xmākǝ (L318p Stramproy)
|
De bostel uit de beslagkuip weghalen. Verwijderde men de draf vroeger door middel van een riek of een schop uit de beslagkuip, volgens de invuller uit L 250 pompt men tegenwoordig de draf met behulp van stoom uit de kuip. [N 35, 41]
II-2
|