| 20659 |
draad |
lies:
lēēs (L318p Stramproy),
lézen (L318p Stramproy)
|
de draden of randen van peulvruchten [N Q (1966)] || hoe noemt men één zon draad (van peulvrucht) [N Q (1966)]
III-2-3
|
| 33738 |
draadafrastering |
afrastering:
āfrastǝreŋ (L318p Stramproy)
|
Omheining of afrastering van palen verbonden door ijzerdraad, prikkeldraad of andere draad. [N M, 67; N 14, 62; A 25, 4f; L 19B, 6; JG 2c; monogr.]
I-8
|
| 26089 |
draagbalk |
pinbalk:
penbalǝk (L318p Stramproy)
|
De zware balk tussen steenzolder en luizolder waarop de koning rust. [N O, 50k]
II-3
|
| 17856 |
draaien |
draaien:
dreije (L318p Stramproy),
dreijə (L318p Stramproy),
drēyen (L318p Stramproy),
dręjǝ (L318p Stramproy)
|
draaien [DC 02 (1932)] || Het gewone draaien en werken van de molen. [N O, 13e]
II-3, III-1-2
|
| 26138 |
draaiend werk |
gangwerk:
gaŋkwęrǝk (L318p Stramproy)
|
Algemene benaming voor de draaiende onderdelen van zowel de wind- als de watermolen. [N O, 22; monogr.]
II-3
|
| 31771 |
draaizaag, keerzaag |
toerzeeg:
tūrzɛ̄x (L318p Stramproy
[(spanzaag met smal blad en fijne schuine tandjes)]
)
|
Spanzaag die wordt gebruikt om langs kromme en gebogen lijnen te zagen. Het zaagblad is draaibaar in het raam bevestigd en aan één uiteinde voorzien van een handgreep. Het zaagblad is ongeveer 60 tot 70 cm lang en 5 tot 10 mm breed. Zie ook afb. 20. [N 53, 7; N 53, 8i-j; monogr.]
II-12
|
| 33873 |
drachtige merrie |
dragende meer:
drāgǝndǝ mē̜r (L318p Stramproy),
vol:
vōl (L318p Stramproy)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
| 33523 |
draden of randen van peulvruchten |
liezen:
lēzən (L318p Stramproy)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
| 17806 |
dragen |
dragen:
dragen (L318p Stramproy, ...
L318p Stramproy),
dragə (L318p Stramproy)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
| 25835 |
drager |
drager:
drę̄gǝr (L318p Stramproy)
|
Transportvat met een inhoud van 79 tot 80 liter. [N 35, add.]
II-2
|