| 20500 |
drank |
drinken:
drinke (L318p Stramproy)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L318p Stramproy)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
| 18877 |
drenzen |
joenkeren:
jŏnkere (L318p Stramproy),
niesen:
niese (L318p Stramproy)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
| 32764 |
driehoekige eg |
driekante [eg]:
drikantǝ [eg] (L318p Stramproy)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
| 27465 |
driepoot |
luie knecht:
lø̜i̯ǝ knɛxt (L318p Stramproy)
|
Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d]
I-13
|
| 22655 |
drijftol |
poppernel:
de "e"van "nel"is lang
poepernel (L318p Stramproy)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
| 20499 |
drinken |
drinken:
drinkə (L318p Stramproy),
drènke (L318p Stramproy),
lessen:
lèsse (L318p Stramproy)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 19574 |
drinkglas |
glas:
glaas (L318p Stramproy),
glās (L318p Stramproy)
|
drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 19562 |
drinkglas met voet |
kapper:
kapper (L318p Stramproy)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 33672 |
drinkkuil in de wei |
put:
pø̜t (L318p Stramproy)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|