| 26206 |
afzeilen |
zeilen afhekken:
zęjlǝ āfhękǝ (L318p Stramproy)
|
De zeilen afnemen. [N O, 7b; A 42A, 74]
II-3
|
| 33645 |
akker |
akker:
akǝr (L318p Stramproy),
landje:
lɛntjǝ (L318p Stramproy),
veld:
fɛljtj (L318p Stramproy),
vēljtj (L318p Stramproy)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 24870 |
akkerwinde |
boekweitswinde:
boqǝswenj (L318p Stramproy),
boekweitwinde:
bogkes= boekweit
bogkeswinj (L318p Stramproy)
|
akkerwinde [DC 17 (1949)] || Convolvulus arvensis L. Zeer algemeen voorkomend over de grond kruipend onkruid op bouwlanden en wegbermen met een tot 1 meter lange stengel en hart- tot pijlvormige blaadjes. De klokvormige bloempjes zijn lichtroze of wit met roze strepen. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes. Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de grotere, klimmende haagwinde (lemma Haagwinde). In dit lemma zijn uitsluitend die benamingen verwerkt die specifiek de akkerwinde benoemen. Zie Brok 1991. [A 17, 6b; A 60A, 93; L 17, 6; S 11; monogr.]
I-5, III-4-3
|
| 23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
Allerheilige (L318p Stramproy),
allerheiligen (L318p Stramproy)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
| 23196 |
allerzielen |
allerzielen:
Allerzieèle (L318p Stramproy),
allerzêêlen (L318p Stramproy)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
| 33621 |
anjelier |
genoffeltje:
snuffelkes (L318p Stramproy)
|
[DC 17 (1949)]
I-7
|
| 19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
genoffeltje:
snuffel = vlinder
snuffelkes (L318p Stramproy)
|
tuinanjer [DC 17 (1949)]
III-2-1
|
| 21251 |
anker |
helchter:
hęlxtǝr (L318p Stramproy)
|
Een op een bepaalde manier verwerkte wis waarmee men een nieuwe bodem aan de zijkant van een oude mand vast zet. Zie ook afb. 280. [N 40, 70]
II-12
|
| 33494 |
appelboom |
appelbomen (mv.):
appelbuim (L318p Stramproy),
appelboom:
appelbaum (L318p Stramproy),
appelboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
appelbuimke (L318p Stramproy)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
| 33100 |
aren lezen |
aren rapen:
ǭrǝ rāpǝ (L318p Stramproy),
oogsten:
ǫu̯xstǝ (L318p Stramproy)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|