| 25954 |
hegmulder |
hegmulder:
hɛkmø̜ldǝr (L318p Stramproy)
|
Rondtrekkende molenaar of molenaarsknecht die in de molen diverse werkzaamheden uitvoert. [N O, 40b; A 42 A, 50 add.; N O, 40g]
II-3
|
| 19539 |
heibezem |
heibezem:
heibesem (L318p Stramproy)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 19044 |
heimwee |
heimwee:
heimwieë (L318p Stramproy)
|
heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
| 26734 |
heizode |
plag:
plax (L318p Stramproy),
schavert:
(mv)
šāvǝrtǝ (L318p Stramproy)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
| 33726 |
hek aan de ingang van een wei |
poort:
port (L318p Stramproy)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
| 26148 |
hekken |
hekken:
hękǝ (L318p Stramproy),
hekwerk:
hękwɛrǝk (L318p Stramproy)
|
Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.]
II-3
|
| 26155 |
heknagels |
handgesmede nagels:
hantjgǝsmēdǝ nāgǝls (L318p Stramproy)
|
De ijzeren nagels waarmee zoomlatten en hekscheien aan elkaar worden bevestigd. De handgesmede nagels die men in l 318 en l 321 kende, waren voorzien van grote koppen. [N O, 2h]
II-3
|
| 26154 |
hekscheien |
scheien:
šęjǝ (L318p Stramproy),
šɛjǝ (L318p Stramproy),
scheilatten:
scheilatten (L318p Stramproy)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|
| 18998 |
helpen |
helpen:
helpen (L318p Stramproy)
|
helpen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
| 19915 |
hemel |
hemel:
dən he.məl (L318p Stramproy)
|
hemel [RND]
III-3-3
|