e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

Gevonden: 2172
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinderondergoed ondergoed voor wichter: ongergood veur wichter (Stramproy) Ondergoed voor kinderen. [DC 62 (1987)] III-1-3
kinketting kinketting: kenkęteŋ (Stramproy) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinnebak bakkes: bakkes (Stramproy), kinbakkes: kinbakkes (Stramproy), kinnebak: kinnebak (Stramproy, ... ) kaak [DC 02 (1932)] || kinnebak [DC 01 (1931)] III-1-1
kippen hennen: henǝ (Stramproy) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippenhok hennenkooi: henǝkūǝi̯ (Stramproy) Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.] I-6
kippenrek, hoenderrek hennenbouw: henǝbou̯ (Stramproy) Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h] I-6
kippenveer veertje: vē̜rkǝ (Stramproy) [L 5, 49; Vld.; monogr.] I-12
klapekster hegegest: hékaegest (Stramproy), houwegest: houw-ègest (Stramproy), negendoder: volksgeloof zegt dat klapekster negen vogels per dag doodt  neegedooder (Stramproy) Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)] || klapekster III-4-1
klaproos slaapkop: slǭpkǫp (Stramproy), -  slaopkop (Stramproy), mv. = slaopko¨p  slaopkop (Stramproy) klaproos [DC 13 (1945)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.] I-5, III-4-3
klaren klaren: klǭrǝ (Stramproy) De vloeistof van het beslag zuiveren van de erin zwevende vaste deeltjes waardoor deze helder wordt. Zie ook het lemma ''klaringskuip''. [N 35, 39; monogr.] II-2