e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stramproy

Overzicht

Gevonden: 2172
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte spruit korte spruit: kǫrtǝ sprūt (Stramproy) De kortste van de twee spruiten. Zie ook afb. 25 en 26 en de toelichting bij het lemma ɛspruitenɛ.' [N O, 52c; N O, 51b; A 42A, 107 add.; A 42A, 5; monogr.] II-3
kortmeel grind: grenjt (Stramproy) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
koster koster: köstər (Stramproy) koster [RND] III-3-3
kotelet, ribstuk karbonade: kermenaaj (Stramproy) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3
kous: algemeen hoos: Die hoos is te kort van bēīn (Stramproy), hoozen (Stramproy) Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] III-1-3
kousenband bindel: binjel (Stramproy) kousenband [N 07 (1961)] III-1-3
kousenmand stopmandje: stopmendje (Stramproy) mand; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Stramproy) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag kraag: kraigske (Stramproy), krāx (Stramproy) Cirkelvormig bord om de hals of baan van de as heen. Zie ook afb. 46. [N O, 10o] || Kraagje (verkleinwoord). [DC 58 (1983)] II-3, III-1-3
kraaltjes kraaltjes: krelkəs (Stramproy) kraaltjes [RND] III-3-2