20692 |
gehakt |
gehakts:
#NAME?
gehakts (L432p Susteren)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
schapenvacht:
šǭpǝvax (L432p Susteren),
vacht:
vax (L432p Susteren)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
18964 |
geheimzinnig |
geheimzinnig:
gəhèjmzinnich (L432p Susteren),
heimelijk:
heimelik (L432p Susteren)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18803 |
geheugen |
geheugen:
geheuge (L432p Susteren),
gəheugə (L432p Susteren),
memorie:
məmoorĭĕ (L432p Susteren)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18900 |
gehoorzaam |
braaf:
brààf (L432p Susteren),
gewillig:
gewillig (L432p Susteren)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
loestere (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
lōēstərə (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehuch (L432p Susteren),
gehŭch (L432p Susteren),
gəhuch (L432p Susteren)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [SGV (1914)]
III-3-1
|
18882 |
gehuil, geschrei |
gemeek:
gəmeek (L432p Susteren)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17960 |
gehurkt zitten |
op zijn huk zitten:
op z`n huuk zitte (L432p Susteren)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20671 |
geitenmelksepap |
pap van geitenmelk:
#NAME?
pap van geitemêlk (L432p Susteren)
|
Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|