id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18475 | gespenbottine | schoen met een riempje: sjoon mit ei reemke (Susteren) | gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)] III-1-3 |
18696 | gesteven voorstuk van een overhemd | frontje: fruntje (Susteren) | voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18543 | gestreepte broek | gestreepte boks: gesjriepte bóks (Susteren) | broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)] III-1-3 |
22404 | getalzijde van een geldstuk | munt: mønjt (Susteren) | De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
18828 | getob; tobben | gehannes: gəhànnəs (Susteren), gemartel: gemartel (Susteren), gesukkel: gesukkel (Susteren), gəsukkəl (Susteren) | gemartel [SGV (1914)] || het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20315 | getrouwde vrouw | getrouwde vrouw: gətròwdə vròw (Susteren) | getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND] III-2-2 |
20369 | getuige | getuige: getuuge (Susteren), gətūūgə (Susteren) | iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)] III-3-1 |
20388 | getuige zijn | getuige zijn: getuge zeen (Susteren), getuigen: gətūūgə (Susteren) | getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)] III-2-2 |
21321 | getuigen | getuigen: getuuge (Susteren), [overgeheveld van lm. getuigenis, geen begrip getuigen in N 90, RK] getuuge (Susteren) | de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)] || getuigen [SGV (1914)] III-3-1 |
21725 | getuigenis | getuigenis: gətūūgənis (Susteren) | de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)] III-3-1 |