e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hijgen hijgen: hijge (Susteren), snakken: sjnakke (Susteren), sjnákkə (Susteren) hijgen (naar adem) [SGV (1914)] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] III-1-2
hijgen naar adem, reutelen hijgen: gèchə (Susteren), reutelen: reutele (Susteren), rochelen: róchələ (Susteren) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] III-2-2
hik hikkepik: hikkepik (Susteren) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinderen hinderen: hinjere (Susteren) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinkelen hinkelen: veel variaties mogelijk  hènkele (Susteren) / [SND (2006)] III-3-2
hinken hinkelen: hinkələ (Susteren), hinken: hinke (Susteren), hènke (Susteren) hinken, op een been springen [SGV (1914)] || Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] III-1-2
hinniken hinniken: henǝkǝ (Susteren), hummeren: hø̜mǝrǝ (Susteren) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schokkelpaard: /  sjógkelpaerd (Susteren) hobbelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoed (alg.) hoed: hood (Susteren, ... ), hô.t (Susteren) hoed [RND], [SGV (1914)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen hondskooi: hónjskowj (Susteren), klakkerd: [sic]  klakkert (Susteren), tietz: titsj (Susteren) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] III-1-3