34646 |
koets |
koets:
kutš (L432p Susteren)
|
Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr]
I-13
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
koetsj (L432p Susteren),
kŏĕtsj (L432p Susteren),
kötsj (L432p Susteren)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] || koets [SGV (1914)]
III-3-1
|
21230 |
koets: sjees |
sjeesje (<fr.):
Van Dale: sjees (<Fr.), 1. licht, hoog tweewielig rijtuig, met kap.
sjeeiske (L432p Susteren)
|
koets [SGV (1914)]
III-3-1
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koeherd:
kuhɛrt (L432p Susteren),
melkknecht:
mɛlǝk[knecht] (L432p Susteren),
zweitser:
žwęi̯tsǝr (L432p Susteren)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
koffie:
kŏffie (L432p Susteren)
|
koffie [SGV (1914)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
brozelen:
brōsele (L432p Susteren)
|
koffiedik [SGV (1914)]
III-2-3
|
19515 |
koffiepot |
koffiepot:
koffepot (L432p Susteren)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19592 |
koffiezeef, koffiefilter |
koffiezeefje:
koffiezeefke (L432p Susteren)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20787 |
koken (intr.) |
op de kook zijn:
is òppə kaok (L432p Susteren)
|
koken [RND]
III-2-3
|
24303 |
kolblei |
bliek:
ideosyncr.
blik (L432p Susteren),
WBD/WLD
blik (L432p Susteren)
|
De kolblei lijkt op de brasem maar is bleker van kleur (blei, bliek, kapmes, kalfoog, platte, platter) [N 83 (1981)]
III-4-2
|