e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leiden laten dekken: lǭtǝ dɛkǝ (Susteren) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leisteen solnhofer: sǫlǝnhōfǝr (Susteren) Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;] II-9
lekkerbek fijnproever: fīēnpreuver (Susteren), lekkerbek: lèkkèrbèk (?) (Susteren) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lelietje-van-dalen meiklokje: -  meiklökskes (Susteren) lelietje-van-dalen III-4-3
lemmer blad: bloat (Susteren) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: lènje (Susteren, ... ) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig gezwank: gezwangk (Susteren) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lente (Susteren) lente [SGV (1914)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel fijne, een -: fīēnə (Susteren), leperd: lepert (Susteren) een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] III-1-4
lepel lepel: lêêpel (Susteren) lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1