19060 |
liefhebben |
liefhebben:
leefhöbbe (L432p Susteren)
|
liefhebben [SGV (1914)]
III-1-4
|
18881 |
liefkozen |
aanhalen:
àànhaolə (L432p Susteren),
keuren:
köre (L432p Susteren),
(ö is lang). (er staat nog een lengteteken boven de ö deze combinatieletter kan ik niet maken!
köre (L432p Susteren)
|
liefkozen [SGV (1914)] || zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
leegə (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
leeige (L432p Susteren),
lege (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || liegen [SGV (1914)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lees (L432p Susteren),
lies (L432p Susteren)
|
lies [SGV (1914)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lieveherekuikje:
leevenièrekuukske (L432p Susteren)
|
lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
ligge (L432p Susteren)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenster:
dākvenstǝr (L432p Susteren)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
30144 |
liggende rollaag |
steense rollaag:
štęjnsǝ rǫllǭx (L432p Susteren)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.]
II-9
|
26438 |
ligger |
ligger:
legǝr (L432p Susteren),
ligger (L432p Susteren)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
24485 |
liguster |
maagdenpalm:
ideosyncr.
maagdepalm (L432p Susteren)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)]
III-4-3
|