21686 |
loon |
loon:
lauwn (L432p Susteren)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
loops:
luipsch (L432p Susteren),
løͅi̯pš (L432p Susteren)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
looet (L432p Susteren),
scheut:
ideosyncr.
sjeut (L432p Susteren),
WBD/WLD
sjèùt (L432p Susteren)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
laupe (L432p Susteren),
loupe (L432p Susteren)
|
lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19500 |
loper |
loper:
lø̄pǝr (L432p Susteren),
lø̜jpǝr (L432p Susteren)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
24674 |
lork |
lariks:
WBD/WLD
lààriks (L432p Susteren)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26596 |
los draaien |
los lopen:
los lopen (L432p Susteren)
|
De molen laten draaien zonder dat de stenen werken. Met betrekking tot het woordtype voor de prins draaien (l 265) merkt Wiessner (pag. 94) op: ø̄Deze uitdrukking schijnt afkomstig te zijn uit de tijd van de vele belegeringen en uithongeringen van steden. Men liet dan de molen zonder de stenen draaien, daarmede de schijn ophoudend nog eten genoeg te hebben.ø̄ [N O, 13h]
II-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
losse kraag:
losse kraag (L432p Susteren)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
losse manchet:
losse mansjette (L432p Susteren)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21218 |
losse plankbrug |
vlonder:
vlòndər (L432p Susteren)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|