30178 |
muurstijlen |
stijlen:
štīlǝ (L432p Susteren)
|
De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.]
II-9
|
22751 |
muziek |
muziek:
mezīēk (L432p Susteren)
|
muziek [SGV (1914)]
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
instrument (L432p Susteren),
instrəmeͅnt (L432p Susteren)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muzekant (L432p Susteren),
myzikanjt (L432p Susteren)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
28952 |
naad |
naad:
nǭt (L432p Susteren)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (L432p Susteren)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜s (L432p Susteren)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
naaien:
nɛjǝ (L432p Susteren),
nɛ̄jǝ (L432p Susteren)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
30964 |
naaispaan |
leerklem:
lę̄rklɛm (L432p Susteren)
|
Houten klem bestaande uit een lang been en een met een scharnier daarop gezet kort been. De zadelmaker houdt de spaan zittend tussen zijn knieën en klemt de stukken leer ertussen (Linssen 1967, pag. 76). Zie afb. 69. [N 36, 32]
II-10
|
18184 |
naakt |
naaks:
naaksj (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
nààksj (L432p Susteren)
|
naakt [SGV (1914)] || zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|