18938 |
obstakel |
ongemak:
ón-gəmààk (L432p Susteren),
ongerief:
ongereef (L432p Susteren)
|
iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]:
mörge (L432p Susteren),
mörgə (L432p Susteren),
ochtend:
mörge (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
s morgens) [DC 65 (1990)], [N 91 (1982)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
24947 |
oever |
kant:
kànjt (L432p Susteren),
oever:
oever (L432p Susteren),
talud:
talūū (L432p Susteren),
waterkant:
waterkantj (L432p Susteren)
|
oever [SGV (1914)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] || oeverhelling [SGV (1914)]
III-4-4
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
poosje:
poëske (L432p Susteren),
tijdje:
tīētjə (L432p Susteren)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
noot:
nēūt (L432p Susteren),
noot (L432p Susteren)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
17636 |
oksel |
oksel:
oksel (L432p Susteren)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
olig:
oalig (L432p Susteren),
smout:
sjmaut (L432p Susteren),
sjmàw.t (L432p Susteren)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
oliebol:
#NAME?
oliebol (L432p Susteren)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
oliekoek:
#NAME?
oliekook (L432p Susteren),
smoutkoek:
#NAME?
schmawtkook (L432p Susteren)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
oligverf:
ǭlex˲[verf] (L432p Susteren)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|