e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
obstakel ongemak: ón-gəmààk (Susteren), ongerief: ongereef (Susteren) iets dat het tot een einde brengen van een handeling in de weg staat [ongerief, mishand] [N 85 (1981)] III-1-4
ochtend (vanmorgen de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]: mörge (Susteren), mörgə (Susteren), ochtend: mörge (Susteren, ... ) s morgens) [DC 65 (1990)], [N 91 (1982)], [SGV (1914)] III-4-4
oever kant: kànjt (Susteren), oever: oever (Susteren), talud: talūū (Susteren), waterkant: waterkantj (Susteren) oever [SGV (1914)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] || oeverhelling [SGV (1914)] III-4-4
ogenblikje, korte tijd, eventjes poosje: poëske (Susteren), tijdje: tīētjə (Susteren) een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)] III-4-4
okkernoot noot: nēūt (Susteren), noot (Susteren) noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] I-7
oksel oksel: oksel (Susteren) oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] III-1-1
olie olig: oalig (Susteren), smout: sjmaut (Susteren), sjmàw.t (Susteren) olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] III-2-3
oliebol oliebol: #NAME?  oliebol (Susteren) Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)] III-2-3
oliekoek oliekoek: #NAME?  oliekook (Susteren), smoutkoek: #NAME?  schmawtkook (Susteren) In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)] III-2-3
olieverf oligverf: ǭlex˲[verf] (Susteren) Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.] II-9