21206 |
prentbriefkaart |
aanzichtkaart:
aanzichtkaart (L432p Susteren),
prentbriefkaart:
préntbreefkààrt (L432p Susteren)
|
een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19333 |
pret, schik |
lol:
lòl (L432p Susteren),
plezier:
plezeer (L432p Susteren),
plezeer gat (L432p Susteren)
|
[schik] wij hebben ~gehad [SGV (1914)] || een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || schik [SGV (1914)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
spavogel (du.):
sjpàsvoogəl (L432p Susteren)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
aangenaam:
āāngenāām (L432p Susteren),
prettig:
prèttich (L432p Susteren)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
huichelachtig:
huichelechtig (L432p Susteren),
preuts:
prèùtsj (L432p Susteren)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
29943 |
priemen |
pinnen:
p ̇en (L432p Susteren)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|
23326 |
priester |
priester:
preester (L432p Susteren)
|
priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
23307 |
priestersteek met ronde luifel |
steek:
sjteek (L432p Susteren)
|
priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prî.zə (L432p Susteren)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
puntdraad:
pønjdrǭt (L432p Susteren)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|