25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
sjeif (L432p Susteren),
sjijf (L432p Susteren)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17729 |
scheel zien |
scheel kijken:
sjeel kieke (L432p Susteren),
sjéél kīēkə (L432p Susteren)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
schéne (L432p Susteren),
sjeen (L432p Susteren),
šé:n (L432p Susteren)
|
scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18727 |
scheerapparaat |
scheerapparaat:
electris sjairapparaat (L432p Susteren),
lektrisj sjaer apperaat (L432p Susteren)
|
Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
sjèrmets (L432p Susteren),
sjéérmèts (L432p Susteren)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
scheien:
šęi̯ǝ (L432p Susteren)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
26161 |
scheibussen |
bussen:
bussen (L432p Susteren)
|
De vierkante ijzeren kokers die in de scheigaten zitten en waarin de hekscheien zijn bevestigd. Volgens de invuller uit l 374 dienden de scheibussen om het hout te beschermen. In Q 112 waren geen scheibussen aanwezig; volgens de invuller werden deze alleen in stalen roeden toegepast. [N O, 2p]
II-3
|
26591 |
scheiden |
afscheiden:
ǭfšęjǝ (L432p Susteren)
|
Tijdens het malen overgaan op ander graan. [N O, 36g]
II-3
|
26160 |
scheigaten |
scheigaten:
scheigaten (L432p Susteren)
|
De gaten in de roeden waarin de dwarse latjes, de hekscheien, zijn bevestigd. [N O, 2o]
II-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schampen:
sjampe (L432p Susteren),
schelden:
sjelje (L432p Susteren),
schimpen:
sjimpe (L432p Susteren),
sjumpə (L432p Susteren)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|