31156 |
schilfermes |
leerschalmmes:
lę̄ršalmmɛts (L432p Susteren)
|
Mes in houten handgreep waarmee men het leer afschilfert. Zie afb. 70. [N 36, 41]
II-10
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
aardappelmetsje:
êêrpelmetske (L432p Susteren)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (L432p Susteren)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
sjümmel (L432p Susteren)
|
schimmel (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
21440 |
schimpen |
schampen:
sjampe (L432p Susteren),
schimpen:
sjumpə (L432p Susteren)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
sjip (L432p Susteren),
še.p (L432p Susteren)
|
schip [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (L432p Susteren)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
18923 |
schipperen |
schipperen:
sjippere (L432p Susteren),
sjippərə (L432p Susteren)
|
naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32855 |
schitbossen |
stinkstruizen:
šteŋkštrūsǝ (L432p Susteren)
|
Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.]
I-3
|
25045 |
schitteren |
schilleden:
sjillede (L432p Susteren),
schitteren:
sjittərə (L432p Susteren)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|