e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schilfermes leerschalmmes: lę̄ršalmmɛts (Susteren) Mes in houten handgreep waarmee men het leer afschilfert. Zie afb. 70. [N 36, 41] II-10
schilmesje, aardappelmesje aardappelmetsje: êêrpelmetske (Susteren) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schimmel schimmel: šømǝl (Susteren) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schimmel (plantje) schimmel: sjümmel (Susteren) schimmel (plant) [SGV (1914)] III-4-3
schimpen schampen: sjampe (Susteren), schimpen: sjumpə (Susteren) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-3-1
schip schip: sjip (Susteren), še.p (Susteren) schip [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schipper schipper: šipər (Susteren) schipper [RND] III-3-1
schipperen schipperen: sjippere (Susteren), sjippərə (Susteren) naar omstandigheden handelen, niet aan zijn beginsels vasthouden, maar alles rustig in het werk stellen om een oplossing te vinden [busselen, schipperen] [N 85 (1981)] III-1-4
schitbossen stinkstruizen: šteŋkštrūsǝ (Susteren) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schitteren schilleden: sjillede (Susteren), schitteren: sjittərə (Susteren) een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)] III-4-4