e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoeisel t leer]: sjoōn (Susteren) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen schoe: šu (Susteren), schoen: šōn (Susteren), schudbak: šø̜t˱bak (Susteren  [(meervoud: sxøt˱bɛk)']  ), schudder: šø̜dǝr (Susteren) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoen: sjoon (Susteren, ... ) schoen [SGV (1914)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: spotnamen leren trapper: lére trappers (Susteren), trapper: trappers (Susteren) schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)] III-1-3
schoenarm speeljan: špēljan (Susteren) De vooruitstekende arm aan het schoen die tegen de klapspaan aan het staakijzer slaat. Zie ook de toelichtingen bij de lemmata ɛschoenɛ en ɛspeelman, klapspaanɛ. In l 265 was de schoenarm van ijzer.' [N O, 19k; A 42A, 19] II-3
schoenborstel wiksborstel: wiksbeustel (Susteren, ... ) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3, III-2-1
schoenen (mv.) schoenen (mv.): sjoon (Susteren) schoenen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
schoenlepel aantrekker: aantrékker (Susteren) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenveter schoensriem: sjoonsreem (Susteren) schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3
schoepen stropen: sjtrøypə (Susteren) Met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen]. [N 88 (1982)] III-3-2