id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19536 | schrobbezem | schrobber: sjrubber (Susteren) | bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] III-2-1 |
19411 | schroeien | snerken: šnerkə (Susteren) | schroeien [SGV (1914)] III-2-1 |
20489 | schrokken | moffelen: mo͂ffələ (Susteren), schrokken: sjrokke (Susteren), vreten: vrète (Susteren) | schrokken [SGV (1914)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
31260 | schroodbeitel | vuurbeitel: vȳrbęjtǝl (Susteren) | Brede, zeer korte beitel die met zijn staart in het gat van het aambeeld geplaatst wordt. Op de schroodbeitel kunnen gloeiende staven ijzer doorgehakt worden. Zie ook afb. 20. [N 33, 44] II-11 |
24374 | schub | schub: ideosyncr. sjóbbe (Susteren), WBD/WLD sjöbbə (Susteren) | Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2 |
18844 | schuchter | beschaamd: besjaamd (Susteren), bleu: blè (Susteren), schuchter: sjuchtər (Susteren), schuw: sjūū (Susteren) | bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] || bloode [SGV (1914)] III-1-4 |
33586 | schudden van vruchten | schuddelen: WBD/WLD sjöddələ (Susteren) | Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7 |
19565 | schuier | klederborstel: kleijerbeustel (Susteren) | borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
31416 | schuifdrilboor | drilboor: drelbǭr (Susteren) | Handboor voor het boren van kleine gaatjes in metaal. De schuifdrilboor wordt in beweging gezet door het op en neer bewegen van een klos met inwendige spiraalrug over een daarin passende boorspil met spiraalgroef. Het boorijzer wordt op deze wijze afwisselend links en rechts rondgedraaid en het is daarom dan ook meestal van vier snijvlakken voorzien. De schuifdrilboor wordt op het werkstuk gedrukt door met de hand of de borst te duwen op de houten knop die zich aan de bovenzijde van het werktuig bevindt. Zie ook afb. 123. [N 33, 141] II-11 |
26192 | schuifijzer | schuifijzer: šȳf˱īzǝr (Susteren) | Elk van de ijzeren staven waar het zeil aangeschoven wordt. In l 265 en l 330 was dit systeem niet bekend; in l 265 werden de zeilen met behulp van een ketting vastgezet. [N O, 5l; N O, 5m] II-3 |