19894 |
slot |
slot:
šlǭt (L432p Susteren)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
17577 |
sluik haar |
pinhaar:
pinhoar (L432p Susteren)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
doezelen:
doezele (L432p Susteren),
sluimeren:
sjloemere (L432p Susteren)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] || sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17933 |
sluipen |
sluipen:
sjloepe (L432p Susteren),
sjlōēpə (L432p Susteren)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21174 |
sluis |
sluis:
sjloes (L432p Susteren),
sjlōēs (L432p Susteren)
|
de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21175 |
sluisdeur |
sluisdeur:
sjlōēsdeur (L432p Susteren)
|
het ophijsbare deel van een sluis (schoft) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21176 |
sluismeester |
sluismeester:
sjloesmeister (L432p Susteren),
sluiswachter:
sjlōēswèchtər (L432p Susteren)
|
de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24943 |
sluiten (van grond) |
hel maken:
hél moke (L432p Susteren),
vervloeren:
vərvlōērə (L432p Susteren)
|
hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25505 |
sluiting aan de ovendeur |
schoude:
šǫw (L432p Susteren)
|
Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b]
II-1
|
33957 |
sluitriem |
sluitingspin:
šlūteŋspen (L432p Susteren)
|
Riempje waarmee de delen van het haamslot op hun plaats gehouden worden. [JG 1a; N 36, 13]
I-10
|