31233 |
blaasbalgklep |
klep:
klɛp (L432p Susteren)
|
In een blaasbalg met twee compartimenten, zowel de benaming voor de aanvoerklep voor de lucht als voor de klep in het vaste tussenschot waardoor de lucht van de ene kamer in de ander geperst kan worden en via de luchtleiding naar het smidsvuur kan stromen. Op deze wijze ontstaat een onafgebroken luchtstroom. Zie voor het woordtype fok ook het lemma "trekopeningen" in Wld ii.8, pag. 62. [N 33, 14; N 33, 15]
II-11
|
31235 |
blaasbalgpijp, luchtaanvoerleiding |
buis:
bȳs (L432p Susteren)
|
De leiding die de lucht van de blaasbalg naar het vuur voert. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden werd de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur toegevoerd. De blaasbalgpijp liep daarbij in een verbreed uiteinde uit dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Bij moderne smidsvuurhaarden mondt het uiteinde van de luchtaanvoerleiding uit in de onder de vuurhaard aangebrachte smidsvorm of windkast. Zie ook afb. 6 en het lemma "smidsvorm, blaasgat". [N 33, 20]
II-11
|
18096 |
blaasontsteking |
blaasontsteking:
blaosóntsjtééking (L432p Susteren),
kraaltjespis:
krelkespis (L432p Susteren)
|
Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24469 |
blad (alg.) |
blad:
blaat (L432p Susteren)
|
blad [SGV (1914)]
III-4-3
|
29937 |
blad van de troffel |
troffelblad:
[troffel]blāt (L432p Susteren)
|
Het driehoekige metalen blad van de troffel, dat dient om de specie op de steen aan te brengen en uit te strijken. De afmeting van het blad kan, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden, verschillen. Het blad van een troffel heeft een gebogen en een rechte zijde. De rechte kant wordt gebruikt voor het opvangen van uitpuilende specie, de gebogen kant voor het hakken van stenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(troffel-)' het lemma 'troffel'. [N 30, 7b; monogr.]
II-9
|
33043 |
blad van de zicht |
blad:
blǭt (L432p Susteren)
|
Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.]
I-4
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (L432p Susteren),
blader:
blāi̯ǝr (L432p Susteren)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
24718 |
bladerloze boom |
dode boom:
WBD/WLD ôê heeft duidelijke a-achtige naslag
dôêjə bòwm (L432p Susteren),
kale boom:
ideosyncr.
kale boum (L432p Susteren)
|
Een boom zonder bladeren (ijlboom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33504 |
bladkool, snijkool |
los hoofdje:
los hütje (L432p Susteren),
storkel:
sjturkel (L432p Susteren)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
21835 |
bladzijde |
bladzijde:
bladzij (L432p Susteren),
blátzèj (L432p Susteren)
|
ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)]
III-3-1
|