21545 |
sprookje |
sprookje:
sjpraekske (L432p Susteren),
verhaaltje:
vərhèùlkə (L432p Susteren)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruitbalken:
spruitbalken (L432p Susteren),
spruiten:
sproete (L432p Susteren),
spruitjes:
sjpruutjes (L432p Susteren)
|
De twee dwarsbalken - een korte en een lange - die door de molenkap lopen en daar aan weerszijden uitsteken. Aan de uiteinden van de spruiten zijn de schoren bevestigd. Zie ook afb. 25 en 26. [N O, 52a; Sche 27; A 42A, 86] || spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
II-3, III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
loten (krijgen):
ideosyncr. e
laot (L432p Susteren),
ideosyncr. m
löt (L432p Susteren),
uitlopen:
WBD/WLD
ōētlòwpə (L432p Susteren)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjprōēte (L432p Susteren),
sproete (L432p Susteren),
spruitje:
spruutjes (L432p Susteren)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
18066 |
spruw |
spruw:
sjproe (L432p Susteren)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
sjpritsen (L432p Susteren),
spritsen (<du.):
sjpritsə (L432p Susteren),
spuiten:
sjpuite (L432p Susteren, ...
L432p Susteren,
L432p Susteren),
sjpuiten (L432p Susteren),
sjpuitə (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
33515 |
staakbonen |
stekkenbonen:
staakboon
sjtekkeboan (L432p Susteren)
|
staakboon
I-7
|
26676 |
staakijzer van de rosmolen |
rijnspil:
rīnšpel (L432p Susteren)
|
De verticaal onder de molenstenen geplaatste, vaak van ijzer vervaardigde spil die de loper aandrijft. Zie ook de lemmata ɛstaakijzer van de windmolenɛ en ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N D, 17]
II-3
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
spil:
špel (L432p Susteren)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
21526 |
staal |
staal:
sjtaol (L432p Susteren)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|