e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
staalborstel staalborstel: štǭlbøstǝl (Susteren) Soort handborstel met stalen draden waarmee vuil en roest van metaal kan worden verwijderd, koper gepolijst kan worden, etc. Zie ook afb. 207. Volgens respondenten uit L 159a, 165, 192a, 213, 217, 289, 290, 291, 382, 414, 423, 432, P 47, 219, Q 18, 71, 83, 86, 111 en 121b werd de staalborstel ook vaak gebruikt om vijlsel uit de kap van het blad van vijlen te verwijderen. Vgl. het lemma "vijlborstel". Zie ook het lemma "staalborstel" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II.9, pag. 203-204. [N 33, 107; N 33, 216; N 64, 59a-b] II-11
staan staan: sjtoan (Susteren), štò:ən (Susteren) staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] III-1-2
staand verband, blokverband staand verband: štoant ˲vǝrbantj (Susteren) n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.] II-9
staande rollaag strekse rollaag: štrɛksǝ rǫllǭx (Susteren) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.] II-9
staande tand staande tand: štǭndǝn tanjt (Susteren) Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.] II-9
staander staander: štø̜̄ndǝr (Susteren) De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.] II-9
staart staart: sjtart (Susteren), štart (Susteren), štart (Susteren, ... ), štárt (Susteren) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-11, I-9, III-4-2
staart van de hollandse molen staart: staart (Susteren) De twee korte schoren, de twee lange schoren en de staartbalk van de Hollandse molen samen. Zie ook afb. 25. [N O, 52f; Sche 25; monogr.] II-3
staartkoord zeel: zęi̯l (Susteren) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast kwast: kwas (Susteren) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11