19978 |
blaffen |
blaffen:
blaffe (L432p Susteren, ...
L432p Susteren),
ideosyncr.
blaffe (L432p Susteren),
WBD/WLD
blàffə (L432p Susteren)
|
blaffen [SGV (1914)] || Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24363 |
blankvoorn, voorn |
ruts:
WBD/WLD
rötsj (L432p Susteren),
voorn:
ideosyncr.
voore (L432p Susteren)
|
Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34405 |
blaten |
bleken:
blē̜kǝ (L432p Susteren)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
25398 |
blauw slachten |
gedaan zijn door een vilder:
(men zegt) [dat is door] nǝ veldǝr gǝdōn (L432p Susteren)
|
Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54]
II-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
bramel:
brŏmel (L432p Susteren),
warbel:
warbele (L432p Susteren),
warbert:
warberte (L432p Susteren)
|
bosbes || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)] || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L432p Susteren)
|
reiger [SGV (1914)]
III-4-1
|
29815 |
blauwe steen |
gesmoorde steen:
gǝšmōrdǝ štęjn (L432p Susteren)
|
Baksteen die tijdens het bakken gerookt werd en dientengevolge een blauwe tint heeft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛblauwstokenɛ in de paragraaf over de vervaardiging van dakpannen. Schuddinck (pag. 84) merkt over dit soort stenen op dat ze in een zgn. ɛblauwe ovenɛ worden gebakken. Men steekt daarbij groen elzehout in de stookgaten v√≥√≥r de oven afgekoeld is. De stenen blijven enkele dagen in de rook van het elzenhout en worden daardoor in- en uitwendig blauw. De invuller uit L 210 vermeldt dat rook niet van invloed is op de kleur steen, maar de kwaliteit of soort klei: rivierklei (kalkhoudend) bakt geel; bergklei (ijzerhoudend) bakt rood; bergklei waaronder vette klei (l√∂ss) is gemengd, bakt blauw.' [N 30, 52c]
II-8
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
dikke vlieg:
ideosyncr.
dikke vleeg (L432p Susteren),
strontvlieg:
WBD/WLD
sjtrónjtvleeg (L432p Susteren)
|
Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
blazen:
WBD/WLD
blaozə (L432p Susteren),
spoezen:
ideosyncr.
sjpoeze (L432p Susteren)
|
Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (L432p Susteren),
he zuut erg bleik oet (L432p Susteren),
greuske ?:
greuske (L432p Susteren)
|
bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || geepsch (kwipsch) [SGV (1914)]
III-1-2
|