e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stad stad: sjtad (Susteren), štat (Susteren) stad [RND], [SGV (1914)] III-3-1
stadsomroeper omroeper: omreuper (Susteren), ómreupər (Susteren) de persoon die in een stad of dorp gemeentelijke berichtgeving mondeling bekend maakt [stadsomroeper, belleman] [N 90 (1982)] III-3-1
stal stal: štal (Susteren) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] I-6
stalband halsband: hals˱banjtj (Susteren) Leren band om de hals van het paard, waaraan de lijn of teugel wordt vastgemaakt om het op stal vast te binden. Vergelijk ook lemma Halster. [JG 1a; N 8, 91; N 13, 18b] I-10
stallantaarn stallamp: ziet men niet meer, het merk was \"vleermuis\  stallamp (Susteren) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
stallen stallen: sjtalle (Susteren), vortzetten: vórtséttə (Susteren) [voertuigen, rijwielen enz.] in een garage of bewaarplaats zetten [stallen, stationeren, garen] [N 90 (1982)] III-3-1
stalpoort, staldeur achterdeur: axtǝrdø̄r (Susteren), staldeur: [stal]dø̄r (Susteren) In dit lemma worden de algemene benamingen verzameld voor de deur van een stal of koestal, zowel die voor de dubbele deur of poort als ook die van de enkele deur die alleen voor personen wordt gebruikt. Aan de hand van de vaak transparante samenstellingen is doorgaans wel uit te maken op welk type poort of deur de benaming betrekking heeft, waar deze zich bevindt of welk doel zij heeft. Vergelijk ook de lemmata "voorstaldeur" (2.2.11), "schuurpoort" (3.1.2) en "poort" (4.1.1). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2) en voor die van het woorddeel (koestal) het lemma "koestal" (2.2.1). [N 5A, 51b, 52a, 53c; N 4, 39; N 5,112a; A 10, 7a; monogr.; add. uit N 5A, 34b, 44b] I-6
stam van de boom stam: ideosyncr.  sjtam (Susteren), WBD/WLD  sjtàm (Susteren) Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)] III-4-3
stam van de knotwilg kop: ideosyncr.  kóp (Susteren) De stam van de knotwilg. [N 82 (1981)] III-4-3
stamboekkoe stamboekkoe: štambōk[koe] (Susteren) Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.] I-11