22663 |
stemvork |
stemvork:
sjtøͅmvoͅrk (L432p Susteren)
|
Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19893 |
stenen omheining |
muurtje:
mūūrkə (L432p Susteren),
schutting:
sjötting (L432p Susteren)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
stenen pot:
sjteine pot (L432p Susteren)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20323 |
sterven |
creperen:
ideosyncr.
krepere (L432p Susteren),
doodgaan:
doawd goan (L432p Susteren),
kapotgaan:
kǝpot˲gǭn (L432p Susteren),
ideosyncr.
kepotgaon (L432p Susteren),
WBD/WLD
kəpòtgaon (L432p Susteren),
op sterven liggen:
op sjterve likke (L432p Susteren),
sterven:
sjterve (L432p Susteren, ...
L432p Susteren,
L432p Susteren)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)]
I-11, III-2-2, III-4-2
|
24822 |
sterven van een plant |
afsterven:
aafsjterve (L432p Susteren),
kapot gaan:
kapot goan (L432p Susteren),
verslakkeren:
versjlakkere (L432p Susteren)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
29981 |
steunklos |
steigerklos:
[steiger]klǫs (L432p Susteren)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
stevig:
sjtevig (L432p Susteren),
stijf:
sjtīēf (L432p Susteren),
vast:
vàs (L432p Susteren)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
19308 |
stiekem |
achterrug:
achterök (L432p Susteren),
geniepig:
geniepig (L432p Susteren),
gənĭĕpich (L432p Susteren),
heimelijk:
heimelik (L432p Susteren),
stiekem:
sjtikem (L432p Susteren),
sjtĭĕkəm (L432p Susteren, ...
L432p Susteren)
|
achterbaks [SGV (1914)] || boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
vortknuffelen:
vo͂rtknuffələ (L432p Susteren)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (L432p Susteren),
dȳǝr (L432p Susteren)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|