e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stemvork stemvork: sjtøͅmvoͅrk (Susteren) Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)] III-3-2
stenen omheining muurtje: mūūrkə (Susteren), schutting: sjötting (Susteren) een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)] III-2-1
stenen pot, keulse pot stenen pot: sjteine pot (Susteren) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
sterven creperen: ideosyncr.  krepere (Susteren), doodgaan: doawd goan (Susteren), kapotgaan: kǝpot˲gǭn (Susteren), ideosyncr.  kepotgaon (Susteren), WBD/WLD  kəpòtgaon (Susteren), op sterven liggen: op sjterve likke (Susteren), sterven: sjterve (Susteren, ... ) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] I-11, III-2-2, III-4-2
sterven van een plant afsterven: aafsjterve (Susteren), kapot gaan: kapot goan (Susteren), verslakkeren: versjlakkere (Susteren) sterven van een plant [N 38 (1971)] III-4-3
steunklos steigerklos: [steiger]klǫs (Susteren) Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.] II-9
stevig, gezegd van voedsel stevig: sjtevig (Susteren), stijf: sjtīēf (Susteren), vast: vàs (Susteren) stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)] III-2-3
stiekem achterrug: achterök (Susteren), geniepig: geniepig (Susteren), gənĭĕpich (Susteren), heimelijk: heimelik (Susteren), stiekem: sjtikem (Susteren), sjtĭĕkəm (Susteren, ... ) achterbaks [SGV (1914)] || boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] III-1-4
stiekem eten vortknuffelen: vo͂rtknuffələ (Susteren) stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)] III-2-3
stier duur: dȳr (Susteren), dȳǝr (Susteren) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11