e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Susteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stollen stollen: sjtolle (Susteren) stollen [SGV (1914)] III-4-4
stolp kaasstolp: kêîssjtölp (Susteren), stolp: sjtölp (Susteren) kaasstolp [N 20 (zj)] || stolp [SGV (1914)] III-2-1
stompe eind van een ei achterkant: axtərkanjt (Susteren) Het stompe eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)] III-3-2
stomverbaasd paf: paf sjtaon (Susteren), pàf sjtaon (Susteren), verstomd: versjtŏmp (Susteren) verstomd [SGV (1914)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)] III-1-4
stoof, voetenwarmer stoof: sjtōōf (Susteren) stoof [SGV (1914)] III-2-1
stoomboot stoomboot: sjtoumbōōt (Susteren) stoomboot [SGV (1914)] III-3-1
stoop, maat van 1/16 anker anker: (bier).  anker (Susteren) de maat die een inhoud aangeeft van ± 2 lier = 1/16 anker (zie vraag 144) [stoop] [N 91 (1982)] III-4-4
stoot stoot: štuǝt (Susteren) Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.] II-11
stootring karas: karas (Susteren) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13
stootvoeg stootvoeg: stōǝt˲[voeg] (Susteren) Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.] II-9